De eerste langdurig werklozen ontvingen onlangs een brief met de melding dat hun werkloosheidsuitkering zou worden stopgezet. Dat bericht sloeg in als een bom. Voor sommigen voelt het alsof de grond onder hun voeten wegzakt. Het leidde tot emotionele reacties: mensen die radeloos zijn en niet weten waarheen of wat ze nu moeten doen.

De individuele verhalen roepen uiteenlopende emoties op. Sommigen zijn opgelucht dat er eindelijk paal en perk gesteld wordt aan de onbeperkte duurtijd van de werkloosheidsuitkering. Anderen leven mee met mensen die op latere leeftijd plots hun inkomen zien terugvallen.

Beide reacties zijn legitiem.

Het probleem ligt niet zozeer bij de mensen die soms twintig jaar op een uitkering konden rekenen. Het probleem zit in het systeem dat toeliet dat mensen zich konden nestelen in een situatie die op korte termijn comfort bracht, maar hen op lange termijn gevangen hield.

Een werkloosheidsuitkering is nooit bedoeld geweest als een basisinkomen tot aan het pensioen. Ze is bedoeld als brug: een tijdelijke steun zodat mensen na jobverlies niet in de problemen komen en de tijd en ruimte hebben om nieuw werk te vinden. Maar zo’n systeem kan alleen blijven bestaan als het gebruikt wordt waarvoor het ontworpen is.

En daar wringt het schoentje. Een groep mensen vond de weg naar de arbeidsmarkt niet meer terug – en had dat ook niet meer nodig.

Dat is onaanvaardbaar, ongeacht de stand van de economie of het saldo van de begroting. Het is het symptoom van een cultuur waarin werken te vaak wordt gezien als last in plaats van kans. We hebben het té gemakkelijk normaal gevonden dat mensen zich langdurig buiten de arbeidsmarkt nestelen. Het verhaal van “willen en kunnen” is te simplistisch. Want wie écht wil, kan doorgaans wel werk vinden – misschien niet de perfecte baan, maar wél een start.

En toch: laten we niet vervallen in simplistische veroordelingen. Mensen die jarenlang uit het werk zijn gebleven, hebben elk hun eigen verhaal. We weten niet waar het precies fout liep. Hen bestempelen als profiteurs lost niets op. Hen kansen bieden wél.

Daarom stoort het dat vakbonden liever moord en brand schreeuwen dan echte begeleiding te organiseren. Het helpt niemand vooruit om het systeem koste wat kost te verdedigen. Wat wél helpt, is investeren in trajecten die mensen terugbrengen naar werk. Want werkgevers staan niet te springen om iemand die decennia inactief was zomaar aan te werven – tenzij er een individueel plan, opleiding of tussenstap bestaat.

Ook de mensen zelf moeten beseffen: bij de pakken blijven zitten is geen optie. Interimwerk, tijdelijke opdrachten, opleidingen – het zijn misschien geen eindstations, maar wel deuren die opengezet worden. Elk verhaal vraagt maatwerk, maar de richting moet dezelfde zijn: terug naar de arbeidsmarkt.

Ik wil daarbij geenszins onderschatten wat er nodig zal zijn om mensen één voor één opnieuw aan de slag te krijgen. Juist daarom pleit ik voor een geïndividualiseerde aanpak. En vooral: we moeten vermijden dat mensen die kunnen werken blijven geloven dat de staat zonder beperking voor hen zal zorgen.

We moeten zorgen voor wie écht niet kan werken. Maar zoals Monica De Coninck het ooit kernachtig formuleerde toen ze minister van Arbeid was: “Iedereen die poten en oren heeft, moet werken.”

Solidariteit is een groot goed. Maar solidariteit kan enkel standhouden als iedereen verantwoordelijkheid neemt.

Wie poten en oren heeft, heeft ook verantwoordelijkheid.

 

David Ducheyne
Voorzitter HRPro.be


Quiconque quit peut travailler porte une responsabilité.

Les premiers chômeurs de longue durée ont récemment reçu une lettre leur annonçant que leurs allocations de chômage allaient être supprimées. Ce message a fait l’effet d’une bombe. Pour certains, le sol s’est dérobé sous leurs pieds. Les réactions ont été chargées d’émotion : des personnes désemparées, ne sachant plus vers qui se tourner ni quoi faire.

Ces histoires individuelles suscitent des émotions contrastées. Certains se disent soulagés qu’il soit enfin mis un terme à la durée illimitée des allocations. D’autres compatissent avec ceux qui, à un âge avancé, voient soudainement leurs revenus chuter.

Les deux réactions sont légitimes.

Le problème ne réside pas tant dans le fait que certains aient pu compter pendant vingt ans sur une allocation. Le problème se situe dans le système qui a permis à des personnes de s’installer dans une situation offrant un confort à court terme, mais les enfermant à long terme.

Une allocation de chômage n’a jamais été conçue comme un revenu de base jusqu’à la pension. Elle a été pensée comme un pont : un soutien temporaire pour éviter que la perte d’emploi ne plonge les gens dans la détresse et leur laisser le temps et l’espace nécessaires pour retrouver du travail. Mais un tel système ne peut perdurer que s’il est utilisé dans l’esprit pour lequel il a été créé.

Et c’est là que le bât blesse. Un groupe de personnes n’a plus retrouvé le chemin du marché du travail – et n’en a plus eu besoin.

C’est inacceptable, quelle que soit la conjoncture économique ou l’état du budget. C’est le symptôme d’une culture où le travail est trop souvent perçu comme un fardeau plutôt qu’une chance. Nous avons trop facilement accepté que des personnes restent durablement en dehors du marché du travail. Le récit du « vouloir et pouvoir » est trop simpliste. Car ceux qui veulent vraiment peuvent, dans la grande majorité des cas, retrouver du travail – peut-être pas l’emploi idéal, mais au moins un point de départ.

Et pourtant, évitons les jugements simplistes. Ceux qui sont restés éloignés de l’emploi pendant des années ont chacun leur histoire. Nous ignorons souvent où et quand les choses ont basculé. Les qualifier de profiteurs ne résout rien. Leur offrir des perspectives, oui.

C’est pourquoi il est agaçant de voir les syndicats crier au scandale plutôt que d’organiser un véritable accompagnement. Défendre le système coûte que coûte ne sert à rien. Ce qui sert, c’est d’investir dans des parcours qui ramènent les gens vers l’emploi. Car les employeurs ne se précipitent pas pour engager une personne inactive depuis des décennies – sauf s’il existe un plan individuel, une formation ou une étape intermédiaire.

Les personnes concernées doivent aussi comprendre qu’il n’est pas possible de rester les bras croisés. Intérim, missions temporaires, formations – ce ne sont peut-être pas des solutions définitives, mais ce sont des portes qui s’ouvrent. Chaque parcours demande une approche sur mesure, mais l’objectif doit être le même : retourner vers le marché du travail.

Je n’entends nullement sous-estimer ce qu’il faudra mettre en place pour réintégrer, un par un, ceux qui sont restés sur le côté. C’est précisément pour cette raison que je plaide pour une approche individualisée. Et surtout, il faut éviter que ceux qui peuvent travailler continuent de croire que l’État prendra soin d’eux sans limite.

Il faut protéger ceux qui ne peuvent vraiment pas travailler. Mais, comme l’a dit un jour Monica De Coninck lorsqu’elle était ministre du Travail : « Toute personne qui a des jambes et des oreilles doit travailler. »

La solidarité est un bien précieux. Mais elle ne peut survivre que si chacun prend ses responsabilités.

Quiconque quit peut travailler porte aussi une responsabilité.


Photo by Pok Rie: https://www.pexels.com/photo/seashore-331092/